“Het is veilig om te sterven”, zei ik. De jonge soldaat keek me aan met paniek in zijn ogen. Hier lag hij dan, ver van zijn 4-jaargetijden kleine landje, in de hitte van de tropenzon. Krijgsgevangene van de Jappen in een oorlog die niet de zijne was, maar waar hij wel heen was gestuurd. Hoe was hij hier terecht gekomen, vroeg ik me af. Had hij er zin in gehad, ernaar uit gekeken, te mogen vechten voor zijn vaderland ‘in de Oost’? Of was het puur omdat de diensplicht hem hierheen had gebracht?
Na maanden in de jungle vechten lag hij nu hier in een houten barak te vechten tegen de beri-beri die zijn lijf verzwakte en zijn brein en zenuwen rauw maakten, nog rauwer dan ze al waren geworden door de dagelijkse zware lijfstraf en werktaken aan wat de Birma spoorlijn moest worden.
Hij droomde van zijn vrouw, de jonge Indische die hij in het dorp waar hij gelegerd was had leren kennen. Ze waren verliefd geworden en sinds een paar maanden had hij een dochtertje. Tijdens zijn laatste verlof waren ze samen geweest en hadden ze de enige foto kunnen laten maken die er van hun samen was. Die foto en het moment stonden in zijn herinnering gegrifd. Hoe de kleine Maria haar eerste stapjes deed aan de hand van papa en mama. Zo’n gewoon mooi tafereeltje als je overal ter wereld tegenkwam, maar hier temidden van de gevechten was het een wonder, een stukje paradijs.
Hij wilde er zijn voor hen, zijn kleine meisje, zijn vrouw. Hij wilde dit leven met hun in de tropen en misschien zouden ze ooit samen naar Nederland kunnen om zijn familie te leren kennen. Los van de oorlog was het hier prachtig en de hitte zou hij wel aan wennen. Maar nu lag hij hier, zijn lijf uitgemergeld door het gebrek aan eten. Hij wist dat hij het niet lang meer vol zou kunnen houden, maar hij was bang. Zo bang voor wat er hierna komen ging. Hij had gevochten in een land wat niet zijn vaderland was. Was dit zijn straf? Of zou wat er komen ging nog erger zijn? Hoe kon hij ooit nog naar zijn jonge gezin terug?
De zon staat hoog aan de hemel en brand overal. De houten barak biedt weinig bescherming tegen de hitte. Het geratel van de oude ventilator biedt weinig soelaas en als er al een wind waait is hij net zo warm als de temperatuur buiten de barak. Het zand wat overal tussen kruipt, schurend tussen de lakens, knarsend tussen zijn tanden, irriterend tussen tenen, onder oksels en alle andere kieren en naden van de huid, de huid, die steeds doorschijnender wordende huid.
Hij sluit even zijn ogen, als om te ontsnappen aan deze werkelijkheid. Waar gaat hij heen op die momenten? Naar zijn vrouw, zijn mooie, kleine dochter? Of verder weg, de sneeuw van zijn jeugd, de zwempartijen in het meer, de zee, het werken op het land van zijn voorouders. De Nederlandse taal weer horen en spreken, kunnen zeggen wat je wilt en verstaan, begrepen worden. In plaats van bevelen op moeten volgen die je worden toegeschreeuwd in een taal waar je niets van verstaat, maar die je door hardhandig geduwde, geporde, geslagen instructies en door het kijken naar de handelingen van je mede-gevangenen leert begrijpen. Zo een taal lerend waar niets liefdevols of warms in doorklinkt.
Sommige jongens breken en huilen om hun moeder. Heeft hij ook gehuild om haar? Een mens kan maar zo lang zonder liefdevolle aandacht en dan breekt hij. Verwordt hij weer het kind dat naar zijn moeder rent voor bescherming, voor liefde, voor geruststelling.
Maar al dat is hier nergens te vinden, alleen in zijn herinnering en als hij geluk heeft in zijn verwarde dromen. Via internet vindt ik zijn interneringskaart, met daarop maar een paar gegevens, zijn naam en geboorteplaats, naam van zijn echtgenote, mijn oma, het kamp waar hij heeft gezeten en datum en oorzaak van overlijden.
Deze week heb ik het eindelijk opgezocht: beri-beri (Singalees voor ‘Ernstige zwakte’) is er in twee vormen, natte en droge, de zogenaamde natte tast het cardiovasculaire systeeem aan, de droge het neurologische:
‘Droge beri-beri leidt tot gedeeltelijke verlamming als gevolg van perifere zenuwbeschadiging en/of centraal neurologisch disfunctie. Er is meestal symmetrisch uitval. Het sensibele systeem is als eerste aangetast in de volgorde tast–pijn–temperatuur, gevolgd door het motorische en autonome systeem.’
Er staat nog meer, maar dat kan ik niet meer lezen. Ik heb me nooit gerealiseerd dat waar hij aan gestorven is, zo lijkt op mijn aandoening. Alleen is de mijne erfelijk bepaald, leef ik er sinds mijn 18e mee en kan ik er volgens de neuroloog 100 mee worden! Hij had kunnen herstellen, met de juiste behandeling had hij er binnen een paar uur of langer bovenop kunnen komen. Maar die behandeling kreeg hij niet.
De angsten zijn herkenbaar. Ik begin te begrijpen dat heel veel van mijn angst, zijn angst geweest is. Dat heel veel van mijn doodsangst, zijn doodsnood geweest is.
“Het is veilig om te sterven.’ Durf ik nu te zeggen tegen hem. Wetend dat zijn dood niet meer perse ook mijn dood zal betekenen. We zijn één, maar toch ook gescheiden door de sluier van de tijd.
Ik vervolg mijn woorden aan hem:
“Ik heb je grootste angst nu herkend: de angst om alleen dood te gaan. Ik weet het nu. Jij daar, alleen in dat helle-oord, alleen in dat leven ver weg van alles en iedereen die je kende, niet wetend waar de volgende straf en slaag vandaan zou komen. Maar je bent nu veilig, het sterven voorbij. Je bent hier, bij mij. Kind van jouw kind. Mijn hele leven ben je bij ons geweest. Mama weet het ook. Ze zei het wel eens, dat jij er altijd was voor haar. Maar je kon ons niet bereiken, niet zoals je wilde. Je kon zowel haar als mij niet beschermen tegen wat het leven ons bracht. Je probeerde het! Vele malen heb ik jouw stem in mijn keel voelen schreeuwen de woorden die ik niet mocht zeggen, omdat ik als kind van een Indo nu eenmaal niet gehoord mocht worden. Er waren zoveel momenten dat ik jouw woorden had kunnen spreken, maar mijn angst voor de straf van mijn moeder was altijd groter. Ook ik heb het geprobeerd, op mijn manier, maar die was niet genoeg.
Pas nu begint het kaartenhuis in elkaar te passen. Begint ik te begrijpen wat er gebeurde, wat er speelde, wie wat wilde zeggen. Daarom doe ik het nu op mijn manier, dit schrijven.
Jij bent niet meer alleen, je lijden, je angst, je eenzaamheid is gezien. We hebben elkaar gevonden in de strijd om ons lichaam. Maar het is nu tijd, je bent veilig, het is tijd om te sterven. Tijd om door te gaan, tijd om gedag te zeggen. Niet voor altijd, want wij blijven verbonden. En zullen elkaar weerzien. Je was de vader die geen vader mocht zijn, de opa die geen opa mocht zijn, de beschermer die niet beschermen mocht. Maar weet dat je leven en sterven niet voor niets zijn geweest. Je bent niet naamloos, niet onbekend, niet zonder erkenning. Je bent mijn opa, vader van mijn moeder, grote liefde van mijn oma. We hebben je allemaal op onze eigen manier gekend, gevoeld en ervaren. Dankjewel dat je er was, dat je al dat wilde zijn!
Fragment uit: “Het Indische Huis” eerste ruwe versie
©Eric Hage. Weesp 2019
De foto’s zijn werkjes die ik in de loop van de laatste 6 jaar gemaakt heb ter herdenking aan mijn opa. Het zijn de enige twee foto’s die ik van hem heb: een de trouwdag van mijn oma en opa en de ander de enige foto waarop zij samen staan met mijn moeder als baby, nog geen 1 jaar oud. Deze moet gemaakt zijn niet lang voor hij stierf in het Jappenkamp aan de Birma spoorlijn. De omslag van het derde boekje is zijn interneringskaart.